‘The Milk of Dreams’, dat is het thema en de naam die de Italiaanse curator Cecilia Alemani aan deze tentoonstelling meegaf. Dat heeft zij ingevuld door de dromen beeldend te laten vertellen door vaak onbekende vrouwelijke kunstenaars, bij voorkeur niet uit Europa. Droom/vrouw/onbekend/en niet-Europees levert zowel in het eerste deel van het paviljoen in de Giardini als af en toe in het Arsenaal verrassende gezichtspunten op, mede omdat de tentoonstellingen op beide locaties bijzonder mooi zijn ingericht. In het paviljoen zijn dat bijvoorbeeld de werken van de Chileense Cecilia Vicuña (1948) en de Ethiopische Merikokeb Berhanu (1977).

- Vicuña

Het eerste werk (afb. 1) heeft de lading van het geweld van de Pinochet dictatuur die zij moest ontvluchten, het tweede die van het Afrikaanse ‘modernisme’ dat weliswaar abstracties uit de Westerse beeldtaal overneemt, maar invult met de kleuren en de leefwereld van Afrika (afb. 2).
Maar er zijn ook geslaagde Westerse voorbeelden van bekendere vrouwen. Zo is er het verpletterende openingsshot van Katharina Fritsch (1956): de olifant in de beginzaal met het mooie plafond (afb. 3). Bijzonder is ook de zaal (afb. 4) met de gehaakte monochrome schilderijen van Rosemarie Trockel (1952) en verderop in de tentoonstelling een verrassende aquarel (afb. 5) van Sonja Delaunay (1885-1979).



‘MOOI’ is het woord dat je als etiket op deze biënnale kunt plakken. Maar dat is ook een beperking. Het thema wordt wel erg dwingend. En in het Arsenaal, wandelend van het ene mooie droomeiland naar het andere, bekruipt je soms het gevoel dat je op een intellectuele Efteling bent beland, temeer daar beelden in het droomthema zich goed voor kitsch lenen. Van de weeromstuit zoek je in het Arsenaal kunstwerken op die niet in het thema passen. Bijvoorbeeld een vroeg overleden Amerikaans talent Noah Davis (1983-2015), afb. 6, een magistrale wandschildering van de Indiaase Prabahakar Pachpute (1986), afb. 7, of het gruwelijke sprookje van de Italiaanse videokunstenaar Diego Marcon (1985), afb. 8.



Van de paviljoens in de Giardini zijn het Franse, Amerikaanse, Koreaanse en Poolse het meest in het oog springend (het werk ‘Kinderspelen’ van Alÿs in het Belgische paviljoen was al in een geslaagde opstelling in Eye Amsterdam te zien). Vooral het trefzekere werk van Simone Leigh in het Amerikaanse paviljoen over ‘zwart’ Amerika sprong eruit (afb. 9). Buiten de Giardini was dat het Zuidafrikaanse paviljoen (altijd bijzonder) in het Arenaal en de Nederlandse presentatie met Bonajo in de stad (afb. 10).


Maar ja, die nationale paviljoens, ze zijn een achterhaald concept. In het Duitse paviljoen bestond het ‘werk’ uit de uitgegraven fundamenten van het gebouw, in het Spaanse uit het tonen van de lichtval in het paviljoen. En dan was er natuurlijk het Russische (altijd al een vreemde eend in dit Europese gezelschap) dat onheilspellend dicht was.

Het gesloten Russische paviljoen (afb. 11) toonde dat er een wreed ontwaken is uit al deze dromen. Daarvoor moesten we naar de Fondamente Madonna del Orte in Cannareggio. In de Chiesette del Misericordia is het prachtige werk van Melanie Bonajo te zien, maar daarnaast ligt een grote verlaten kerk waar een statement over de oorlog in de Oekraïne was ingericht met werk van onder meer Damien Hirst (afb.12) en Oekraïense kunstenaars over de oorlog zelf (afb. 13). Het had ‘The sour milk of dreams’ kunnen heten.


Er was buiten de Biënnale manifestaties veel bijzonders in Venetië te zien. Daar sprongen uit de enorme wandschilderingen van Kiefer in het Dogenpaleis (afb. 14), en de tentoonstelling van laat studio performance werk van Bruce Nauman in de Punta della Dogana (afbeelding 15).[1] Het eerste kon ons leren dat er altijd al oorlog in de wereld is geweest, het tweede dat al die kitscherige surrealistische plaatjes al lang geleden in de Westerse beeldende kunst zijn afgeschaft.


[1] Er was Marlene Dumas in het Palazzo Grassi, maar zoals die werd gepresenteerd als finale op haar zeventigste, kon zij niet overtuigen.