Het is altijd gevaarlijk om in superlatieven te spreken, maar misschien is de overzichtstentoonstelling ‘Het theater van de metamorfoses’ van de Duitse kunstenaar Rebecca Horn (1944) die Pompidou Metz in Metz organiseert wel de belangrijkste die dit jaar in Europa te zien is. Ze wordt geflankeerd door een tentoonstelling over dezelfde kunstenaar in het museum Tingely in Bazel onder de naam ‘Fantasmagories corporelles’. Deze tentoonstelling die tot 22 september loopt heb ik niet gezien, maar die in Metz geeft al een prachtig overzicht en een verrassende invalshoek. Metz is bovendien dichterbij dan Bazel, een joyeuze stad aan de Moezel met misschien wel de mooiste gotische kathedraal van Frankrijk en een uitzonderlijk archeologisch museum met unieke vondsten uit de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen. Het Pompidou Metz is een bijzondere creatie van het Japanse architectenbureau Shigeru Ban. Het heeft onder de uit het Parijse Centre Pompidou afkomstige directeur Emma Lavigne in de vijf jaar van haar benoeming een volkomen eigen programma ontwikkeld waarvan deze tentoonstelling het hoogtepunt is. Het is niet voor niets dat zij na ommekomst van haar termijn in 2020 de nieuwe directeur van het Palais de Tokio in Parijs wordt.

Emma Lavigne heeft voor Pompidou Parijs bij de Cité de la musique gewerkt. Haar voorkeur is de grensoverschrijding van beeld, muziek, performance en beweging (in Centre Pompidou organiseerde ze de geruchtmakende tentoonstelling van Pierre Huyge). Het werk van Rebecca Horn heeft dat allemaal in zich. De laatste grote tentoonstelling van Rebecca’s werk was die in 1993 in het Van Abbemuseum (‘The Inferno-Paradise shift’ die kwam van Guggenheim New York en later doorreisde naar de National Galerie in Berlijn, Tate Modern en Serpentine in Londen, Kunsthalle Wien en het Museum voor moderne kunst in Grenoble).
Horn is misschien wel het bekendst geworden door de vrouwelijke eenhoorn die door een korenveld loopt. Het is een lange naakte vrouw, wier naaktheid eindigt in een eenhoorn op haar hoofd. Horn ontwierp dit werk in de periode (1967-1972) na een ernstige, bijna fatale longvergiftiging die haar dwong een jaar in volkomen isolement en geïmmobiliseerd in een sanatorium te verblijven om daarna nog jaren op zich zelf teruggeworpen op antibiotica te leven.


Vanuit de gevangenis van een immobiel vrouwelijk lichaam ontwikkelde zij de gedachte dat je met machines die de extensie van je eigen lichamelijkheid zijn met de omgeving zou kunnen communiceren. Zo kwam ze op de eenhoorn: een vrouwelijke gestalte met een hoorn op haar hoofd. Op de kunstacademie vond zij de lange blonde vrouw die eerst wat onwennig tegenover deze vreemde gedachte stond, maar die de performance in 1970 uitvoerde met de enorme spies op haar hoofd en ingesnoerd in een harnas van witte banden om de zaak in evenwicht te houden. Tijdens de performance in de vroege ochtend in het veld kwam ze twee jagers tegen die letterlijk ‘hun ogen niet konden geloven’. Als het bij die twee ongelovige jagers zou zijn gebleven, zouden we niet van dit wonder weten, maar de film van de vrouwelijke eenhoorn werd later op Documenta 5 (Harald Szeemann 1972) getoond en werd onmiddellijk een iconisch beeld. (zie afbeelding)Later deed ze het met vingerextensies, ruim een meter lange spiesen aan het uiteinde van haar vingers, waarmee je op afstand de muren kon betasten. Het werd een film waarin ze zelf optrad in haar Berlijnse appartement (‘Gleichzeitig die Wände berürhen’).

Maar de machines konden ook gevangenissen worden (zoals haar getergde lichaam). Het zijn ‘dwangbuizen’ die terug gaan op haar hospitaaltrauma (er is op de tentoonstelling een filmfragment van een vrouw die door een arts in een dwangbuis wordt gesnoerd). Zij introduceerde daarmee de gedachte van de ‘mens-machine’. Dat is allereerst de vleugelmens. Het idee van een afsluitend omhulsel dat het lichaam bedekt begon ze ook vorm te geven in veren die het lichaam aan het gezicht kunnen onttrekken, maar ook kunnen ‘tooien’. Zij liet mensen in veren harnassen verdwijnen, maar ze ook openen. Zo werd de terugkerende metafoor van de pauwenveren geboren die een waaier kunnen vormen waarachter het levende wezen verdwijnt. Zij maakt grote pauwenstaartmachines die mechanisch opengaan en zich weer sluiten.

Het idee van een natuurlijke bedekking zit al in een vroeg werk dat aan het begin van de tentoonstelling wordt getoond: een video waarin zij haar eigen haar met twee scharen afknipt (‘Mit zwei Scheren gleichzeitig die Haaren schneiden’, zie eerste afbeelding).
De wereld waarin machines en levende wezens in elkaar overgaan raakt ‘bezield’. Daarin beginnen hamertjes en spiezen en buizen een steeds grotere rol te spelen. Met een hamer kun je mechanisch geweld oproepen, maar je kunt er ook geluid mee maken of geheime krachten mee ontketenen of opsporen (het hamertje van de dokter!). Zo is zij gefascineerd door piano’s die eigenlijk hamertjesmachines zijn waarmee muziek wordt gemaakt.

Uit schoolbanken en dozen komen bloedaderen die zich wijd in de ruimte vertakken tevoorschijn. Een stalen bed (het harnas) is bezet met opgezette blauwe vlinders die van tijd tot tijd mechanisch aangedreven beginnen te fladderen. In een zaal hangen violen aan het plafond die plotseling beginnen te spelen. In een andere zijn het verrekijkers die als een soort vleermuizen naar een onzichtbare wereld kijken.

In het latere werk wordt de bezielde wereld een alchemistisch heelal van koper, kwik en salpeter pigment, elementen die verwijzen naar een leeg universum ver van ons in de toekomstige of verleden tijd, die plotseling uit fijne lange stalen staketsels begint te bewegen en geheimtaal op de vloer begint te schrijven.
Het is de bijzondere verdienste van de tentoonstelling dat zij de verbindingen van dit werk met dat van de surrealisten laat zien. De veermensen zijn niet denkbaar zonder de vogelmensen van Max Ernst, de kast met de open deuren die dichtslaan als je er in stapt en die ‘De Chinese verloofde’ heet kon niet bestaan zonder de ‘Vrijgezellenmachine’ van Duchamp. De vrouwelijke martelharnassen doen ons onmiddellijk denken aan het strijkijzer met de spijkers op het strijkvlak van Man Ray. Al deze verbanden worden goed duidelijk gemaakt doordat de originele voorbeelden ook worden getoond. Dat maakt deze tentoonstelling tot een ongemeen boeiende ervaring.


Horn heeft ook grote voorbeelden in de film. Buñuel ligt voor de hand, maar aan Buster Keaton en Charley Chaplin zou je niet hebben gedacht. Toch maken de getoonde filmfragmenten het verband duidelijk. Als je deze krombenige acteurs wiebelend ziet lopen in de schokkerige beelden van de oude films en ze strijd ziet voeren met hun eigen zwaartekracht en plotseling bewegende voorwerpen (dichtslaande deuren, uit de muur vallende ledikanten) en machines (auto’s, treinen) , zijn het eigenlijk hommes-machines in een behekste wereld van onvoorspelbare krachten. Horn heeft in de jaren tachtig een paar lange films gemaakt. De laatste uit 1990 heet ‘Buster’s bedroom’ en is geïnspireerd op Buster Keaton. In een openingsshot bestuurt ze geblinddoekt een auto.

Bijzonder is ook ‘La Ferdinanda: Sonate für ein Medicivilla’ uit 1981. In een villa bewoond door een vreemde arts komen door de bezielde werkelijkheid gedreven personen samen, die ieder op een eigen wijze daarmee verbonden zijn: de cellist, de danseres, de dokter die erfelijkheidsproeven met pauwen doet, de pseudogeoloog die met een zilveren hamertje de muren betikt om de verborgen krachten in kaart te brengen, de vrouw in een rolstoel. In de kamers en gangen waar zij zich ophouden bevinden zich de betoverde voorwerpen van Horn: de pauwenmachine die zich plotseling ontvouwt, de zilveren schommels in de zaal van de vrouw in de rolstoel die plotseling gaan schommelen. De witte pauwen duiken voortdurend op. Deze spookvilla onderhoudt banden met de frustrerende normale wereld door een huwelijksfeest omdat de villa wordt verhuurd voor borrels en partijen. De gasten bezatten zich, zonder de betovering op te merken. De homoseksuele vriend van de hamertikkende geleerde loopt naar buiten maar wordt in het park gelyncht. De dokter laat hem met een ziekenauto wegbrengen naar een normaal ziekenhuis. Maar de arts is ontregeld. Hij schiet aan het eind van de film één van de witte pauwen in het park dood. Die kijkt in doodsnood de toeschouwer knipogend aan. De betovering is vermoord. Aan het eind vertrekt iedereen per auto naar de ‘normale’ wereld, alleen de arts blijft achter met zijn waanzinnige proeven. De anderhalf uur durende film is een prachtige afsluiting van de tentoonstelling.
Het thema mens-machine kwam op in het surrealisme in een wereld die een filosofische en wetenschappelijke omwenteling doormaakte. In de psychologie ontsloot Freud de geheime krachten van een onzichtbaar onderbewustzijn. Deze nieuwe verbinding met de natuurkrachten plaatsten de surrealisten in een ‘bezield’ verband, daardoor geholpen door de fotografie die van meet af aan een surrealistisch instrument is geweest in handen van kunstenaars als Man Ray. In de jaren zeventig en tachtig van Rebecca Horn was er een soortgelijke verbinding (denk aan het bliksemveld van Walter de Maria en de vele door het ‘onderbewustzijn’ aangestuurde performances). We gaan nu een nieuw tijdperk van artificiële intelligentie in waarin opnieuw de relatie tussen mens en machine centraal komt te staan. Het was dus een goed idee om Rebecca Horn op dit moment een grote retrospectieve tentoonstelling te geven die de historische context belicht.

Geraadpleegde literatuur
Rebecca Horn, The Inferno-Paradise Shift: New York: Guggenheim Museum 1993 (plus Nederlandse bijlage Van Abbemuseum met bijdragen van Jan Debbaut en de Nederlandse vertaling van het stuk van Katharina Schmidt, destijds directeur van het Kunstmuseum in Basel, in de Engelse catalogus; misschien wel het beste stuk dat ik over het werk van de kunstenaar heb gelezen).
Antje von Graevenitz, ‘Droomvegetaties bij “River on the Moon” van Rebecca Horn’ in: De Witte Raaf januari-februari 1994 (n.a.v. deze tentoonstelling in het Van Abbe).
Antje von Graevenitz, ‘Rebecca Horn’s Epiphanies- Words on the Oeuvre’, in: Body Phantasies (Körperphantasieen), Nurnberg: Verlag für Moderne Kunst 2019, p. 30-36 (catalogus bij de tentoonstelling in het Tingelymuseum).