Is het onderzoeksprogramma voor de scheppende en uitvoerende kunsten aan de universiteit van Leiden wetenschap?

Op 16 november woonde ik in Leiden de promotie bij van de beeldend kunstenaar Hans Scholten (1952) in het kader van het programma van de Academy of Creative and Performing Arts (APCA), een samenwerking met de Koninklijke Academie te Den Haag. Op de website van dit programma (https://www.universiteitleiden.nl/en/humanities/academy-of-creative-and-performing-arts/about) heet het:

The ACPA facilitates artistic research, i.e. research that originates from an artistic practice, and in its process is guided by that practice, and furthermore results in new artistic products and knowledge. The ACPA promotes a combination of artistic and academic excellence, nationally and internationally, in education and in research, with the aim to turn out outstanding and independent artistic researchers.

De onderzoeksvraag van Hans Scholten was: ‘How can I, as a visual artist, question, with the use of the archive-based project Urban Future, the global development of urbanization and its underlying notions of chaos and complexity?(https://www.universiteitleiden.nl/en/research/research-projects/humanities/urban-future)

De openbare verdediging ging vergezeld van een presentatie in de Koninklijke Academie in Den Haag van het laatste werk van de kunstenaar dat de weerslag was van zijn onderzoeksproject. Scholten maakte de afgelopen jaren boeiende fotoprojecten van de rommelige (om het maar in gewoon Nederlands te zeggen) urbanisatie in China en het Midden-Oosten, o.a. getoond in Huis Marseille in Amsterdam (2008) in een grote tentoonstelling ‘Urban Future’ dat aan de basis van zijn onderzoek ligt.

Na het ‘hora est’ vroeg een groot deel van het publiek zich af: dit was zeer interessant en de ontwikkeling van het werk van Hans Scholten als gevolg van zijn studie is dat ook: maar is dit wetenschap?

De output van het onderzoek is een tentoonstelling en een in bijzonder kleine oplage beschikbaar kunstenaarsboek, waarin hij verslag doet van zijn artistieke ontwikkeling. Dat moet ook volgens het programma: het eindproduct is een artistiek werk. Uit de openbare discussie kwam naar voren dat de kunstenaar geïnteresseerd is in ons toekomstige habitat op aarde en zich daar beeldend mee wil verstaan. Gevraagd of zijn werk als een politiek engagement met dit onderwerp moest worden opgevat, gaf de kunstenaar ten antwoord  dat het niet zijn primaire motief was. Niet heel duidelijk, maar toch wel impliciet gaf hij te kennen dat het niet om sociaal-wetenschappelijke uitspraken over verkeerde urbanisatie ging, maar om de juiste artistieke weergave van verkeerde urbanisatie. Gevraagd naar de rol die archieven in het algemeen voor kunstenaars spelen, antwoordde hij dat het toch voornamelijk om zijn eigen archief en het beeldende gebruik daarvan ging. De kunstenaar nam herhaaldelijk het woord ‘entropie’ in de

Hans Scholten

mond. Nu is deze tweede wet van de thermodynamica die het verlies van geordende energie postuleert (een warm bad koelt af, raakt warmte energie kwijt: de moleculen verspreiden zich chaotisch) niet zo eenvoudig, maar de toepassing in dit verband bleef tamelijk duister. Zo lieten de in de Academie getoonde werken die de urbanisatie als versplinterde ruimtelijke beelden (collages van zijn archief) voorstelden, eerder een vergroting van de chaos  zien dan een beheersing daarvan (zie afbeelding aan het begin). In dit verband zou een vergelijking met het werk van Mondriaan (en dan met name de New Yorkse werken) interessant zijn geweest, omdat je daarin juist de overwinning van de entropie zou kunnen zien. Maar dat kwam niet aan de orde om dat entropie en beeldende kunst niet het onderwerp van deze studie was (Ik verwijs naar de boeiende studie van Rudolf Arnheim, ‘Entropie und Kunst’).  

Mondriaan New York

Wetenschap zou ik voor de vuist weg willen definiëren als de cognitieve arbeid die beoogt objectiveerbare en (herhaald) toetsbare kennis over de natuurkundige, culturele en sociale werkelijkheid te verwerven. Volgens die maatstaf is de activiteit en de output van dit APCA project in het algemeen en dat van Hans Scholten in het bijzonder geen wetenschap, want puur subjectieve kennis. In feite promoveert de kunstenaar op zich zelf. Maar wat is dan eigenlijk het verschil met de kunstenaars die twee jaar op de Rijksakademie in Amsterdam verblijven om meer inzicht in zich zelf en de ontwikkeling van hun werk te krijgen?

De inaugurele rede van de leidster van dit programma, de kunsthistorica Janneke Wesseling die beoogt de theoretische grondslag voor dit programma te verdedigen, heeft mij niet van het tegendeel kunnen overtuigen. In deze beschouwing stelt zij terecht dat de kunstervaring iets anders is  dan cognitieve wetenschappelijke kennis. De aanschouwing van een werk van beeldende kunst, het lezen van een gedicht, het beluisteren van muziek en het maken van die werken is een andere ervaring dan het cognitief en logisch verwerken van de werkelijkheid. Het is ook zeker de moeite waard om die artistieke ervaringswereld wetenschappelijk te bestuderen en om kunstenaars daarin een actieve rol te geven. De Amerikaanse filosofen John Dewey en William James die Wesseling citeert, hebben daar interessante dingen over gezegd, om nog maar te zwijgen van de Duitse goochelaars van het ‘Ding an sich’ en de fenomenologie (o.a. Kant, Husserl en Heidegger), die zij niet citeert. Maar als je de objectiveerbare cognitieve werkelijkheid substitueert door de ‘pure ervaring’ van de kunstenaar, maak je een categorale fout. De ervaringen en projecten van het APCA en de inspanningen van de kunstenaars zijn allemaal zeer de moeite waard, maar zij zijn geen wetenschap. Het veelvuldig gebruik in dit project van termen als ‘onderzoek’, ‘radicaal’ en ‘experimenteel’ kan daaraan niet afdoen. Het feit dat kunstenaars wetenschappelijke methodes bij hun artistieke bezigheid inzetten, wil nog niet zeggen dat het eindresultaat een werk van wetenschap is.

Hans Scholten

 

Geraadpleegde literatuur:

Rudolf Arnheim, Ein Versuch über Unordnung und Ordnung. Keulen: Dumont Buchverlag 1979

Janneke Wesseling, Of Sponge, Stone and the Intertwinement with the Here and Now, A Methodology of Artistic Research, Amsterdam: Valiz 2016.

Larry Hickman e.a. (eds.), The Continuing Role of Relevance of John Dewey, Reflections on Aesthetics, Morality, Science, and Society, Amsterdam/New York: Rodopi 2011, met name het eerste essay van John Ryder, ‘Experience, Knowledge and Art.’

Dit bericht is geplaatst in Essays. Bookmark de permalink.