In Gent was bijna het hele oeuvre van Hubert en Jan van Eijck te zien totdat de tentoonstelling door het Coronavirus al half maart dicht ging, een slag voor de organisatoren die jaren met deze ‘once in a lifetime ervaring’ (zoals zij de tentoonstelling in de catalogus karakteriseren) bezig zijn geweest. Het middelpunt van deze presentatie vormde het geheel gerestaureerde Lam Gods dat normaliter in de kathedraal in Gent hangt. Daarbij waren ineens de oogjes van het Lam Gods dat op een tableau op het grote middenpaneel staat, gaan stralen. Deze ‘eye opener’ was wereldwijd in alle kunstrubrieken van de media te bewonderen.

Dit middenpaneel van een altaarstuk had een heilige betekenis. Huizinga in zijn Herfstij: ‘In de altaarstukken (…) ging voor de tijdgenoot de gewichtigheid van het onderwerp en de bestemming ver vóór de waardering van de schoonheid (…) omdat het onderwerp zo heilig en de bestemming zo verheven was. (…) Het altaarstuk heeft een tweeledige bestemming: het dient tot plechtig vertoon bij hoge feesten, om de vrome aanschouwing der schare te verlevendigen, en het bewaart de herinnering aan de vrome stichters, wier gebed blijft opgaan uit hun geknielde beeltenis. Het is bekend, dat de Aanbidding van het Lam van de Van Eycks maar heel zelden geopend werd’ (de tentoonstellingscatalogus zegt: één keer per jaar). Je zag dus eigenlijk alleen de buitenkant, die hierna is afgebeeld.

Boven in het midden zien we twee Romeinse Sibillen, heidense voorouders van de christelijke profeten die de komst van Christus reeds voorzagen. De linkse draagt een tulband die verwijst naar de Sibille uit Eritrea. Ze kijkt naar de hemel. De spreuk ‘Ik spreek slechts de taal der goden’ verwijst echter naar de Sibille uit Cuma die met deze tekst voorkomt in de Aeneas van Vergilius. De rechtse in de groene jurk is een voorname dame uit het Bourgondische hofleven (het is waarschijnlijk een portret van Isabella van Portugal, de derde vrouw van Filips de Goede, sponsor van de Van Eycks) die als de Cumaanse Sibille wordt aangeduid en die voorspelt dat de hemelse koning in mensengedaante zal verschijnen, hetgeen juist naar de Sibille van Eritrea verwijst die met deze tekst voorkomt in De Civitate Dei van Augustinus. Aan weerszijden van hen bevinden zich de profeten Zacharia en Micha. De middenpanelen bevatten de Mariaboodschap, al wordt de ‘vrome aanschouwing’ vrijwel meteen afgeleid door de fascinerende doorkijkjes naar de buiten gelegen stad. Onder in het midden staan links Johannes de Doper en rechts Johannes de Evangelist, geflankeerd door de opdrachtgevers Judocus Vijd en Elisabeth Borluut. De hier en daar zichtbaar geopende bijbels verwijzen ook naar profetisch teksten. De buitenkant staat dus bol van de voorspellingen, waarvoor de opdrachtgevers die al weten wat er komen gaat eerbiedig op de knieën zijn gezegen. En jawel, als het retabel eens per jaar open ging, stond daar waarachtig het voorspelde Lam Gods, in 2020 met stralende ogen, maar buiten het schilderij in dat jaar helaas verschenen in de gedaante van het Coronavirus.
De Duitse filosoof Walter Benjamin heeft in de jaren dertig van de vorige eeuw een beroemd geworden boek geschreven Het Kunstwerk in het Tijdperk van zijn technische Reproduceerbaarheid. Daarin betoogt hij, kort gezegd, dat alleen het oorspronkelijke kunstwerk ‘echt’ is, een ‘aura’ heeft, zoals de stralenkrans boven het hoofd van een heilige: ’Het hier en nu van het origineel maakt het begrip van zijn echtheid uit.’ Of, iets ingewikkelder: ‘De reproductietechniek (…) maakt het gereproduceerde los uit zijn traditie. Doordat zij de reproductie vermenigvuldigt, stelt zij het seriële bestaan in de plaats van het unieke zijn.’ Daarin schuilt een grote waarheid. Het maken van selfies bij unieke schilderijen heeft veel kunstwerken van hun oorspronkelijke aura beroofd. Maar kijkend naar Van Eyck valt er ook wat op af te dingen. Want wat zag de gelovige in zijn ‘vrome aanschouwing’ nu eigenlijk als het Lam Gods één keer per jaar open ging? Hij zag, zoals Huizinga constateerde, het voorwerp van zijn geloof en niet de schoonheid. Op grote afstand zag hij ook geen details. Heeft de digitale technologie ons niet geholpen het kunstwerk in al zijn facetten beter te doorgronden? De organisatoren van de tentoonstelling hebben na de sluiting van de tentoonstelling een film laten maken waarin de curator door de tentoonstelling wandelt (voor de link zie hieronder). We zien meer details dan we ooit bij een bezoek aan een volle tentoonstelling hadden kunnen zien. De makers van deze tentoonstelling hebben de moderne schildertechniek van de Van Eycks willen benadrukken door de tentoonstelling ‘een optische revolutie’ als ondertitel mee te geven en door dit aspect ook in de presentatie te benadrukken. Maar Huizinga zegt in zijn Herfstij nu juist dat de Van Eyck’s de laatste volledige uitdrukking van een middeleeuws wereldbeeld waren: ‘Doch inmiddels schreed ook de picturale techniek voort; de beeldende kunst haalt de voorsprong in, en meer dan dat. Met de kunst der Van Eyck’s heeft de picturale uitbeelding der heilige dingen een graad van detaillering en naturalisme bereikt, die misschien strikt kunsthistorisch een begin kan heten, maar cultuurhistorisch een einde beduidt. De uiterste spanning in het aardse verbeelden van het goddelijke was hier bereikt; de mystieke inhoud dier verbeelding stond gereed om uit die beelden te ontvlieden en enkel de lust aan de bonte vorm achter te laten.’ Ik volg Huizinga en ik vind dat je dat juist aan de gedigitaliseerde beelden van het altaarstuk Lam Gods zo goed kan zien, omdat het de combinatie van naturalistische details en middeleeuwse geloofsbeleving zichtbaar maakt die je op afstand vaak mist. Kijk naar de zingende en musicerende engelen (in de open geslagen zijpanelen links en rechts boven). Ze verbeelden het Hooglied en Maria als de mystieke bruid, maar ze zien er uit als de koormeisjes uit een Vlaams dorp die zich op zondag hebben verkleed om ‘vroom’ te acteren en muziek te maken.


Maar je kunt het ook aan de portretten zien, de één middeleeuws, de ander al heel modern.


Er wordt op dit moment in musea al heftig nagedacht over het museum in het post-Corona tijdperk. Daar staat ook het gebruik van digitale technologieën en de discussie over het ‘aura’ van het kunstwerk weer centraal (zie de videoconferenties georganiseerd door de Art Journal, link op You Tube hieronder). Mijn advies: verbiedt het maken van selfies in musea, want dat is moord met voorbedachten rade op het aura van aldaar tentoongestelde kunstwerken. Benut de digitale technologie om de verhalen en details van de kunstwerken echt zichtbaar te maken. Maak daarom veel meer digitale portalen rond een tentoonstelling om het aura van de kunstwerken te tonen en stuur bezoekers daar op af. Dan hoef je ook niet al die groepen met koptelefoontjes door overvolle zalen te sleuren waardoor het zicht op de kunstwerken dikwijls ernstig wordt belemmerd.
Geraadpleegde literatuur
Virtuele toer door de tentoonstelling Van Eyck https://www.youtube.com/watch?list=RDCMUCsJPmSGmMMpS8DGGPs3iAtg&v=1IZxr6eGJqk&feature=emb_rel_end
Discussies Art News Paper over het tentoonstellen van beeldende kunst in het digitale tijdperk:
https://www.youtube.com/watch?v=PUO57HHCK0M
Walter Benjamin, Het Kunstwerk in het Tijdperk van zijn technische Reproduceerbaarheid, Nijmegen: Sun 1985 (vertaling)
Luc Dequeker, Het Mysterie van het Lam Gods, Filips de Goede en de Rechtvaardige Rechters van Van Eyck, Leuven: Uitgeverij Peeters 2011
Van Eyck, Een optische revolutie, Gent: Uitgeverij Hannibal 2020
J. Huizinga, Herfstij der Middeleeuwen 1919