De Suriname-tentoonstelling in de Nieuwe Kerk in Amsterdam: dekolonisatie of de kracht der Verbeelding.

In de Nieuwe Kerk opende deze maand de grote Suriname-tentoonstelling. Het is een enorm project waar vele Nederlandse en Surinaamse partijen aan hebben meegewerkt. Er zijn unieke objecten en documenten; het vertelt een gedreven verhaal in negen episoden van het begin van Suriname tot de onafhankelijkheid in 1975. Toch loopt er een eigenaardige kreukel door deze tentoonstelling die te maken heeft met het dekolonisatie proces. Dekolonisatie is de zwakke stee in de Nederlandse geschiedenis.

Ansichtkaart met een citaat uit het hoorspel van Edgar Caïro over de decembermoorden 1982

Ik bedoel met ‘dekolonisatie’ hoe wij van deze kolonies afscheid hebben genomen en hoe wij het nieuwe onafhankelijke bestaan van die kolonies al of niet (vooral: niet) hebben helpen vormgeven. Wij kennen de mislukkingen vanuit de Nederlands Indië-Indonesische geschiedenis. Ik stond er al dikwijls bij stil: in 2016 bij de tentoonstelling van kunstenaars van Indonesische oorsprong in Framer/Framed, http://www.egbertdommering.nl/?p=873, in 2017 bij het Van Heutz monument,  http://www.egbertdommering.nl/?p=1068, in hetzelfde jaar bij de Bozar tentoonstelling over Indonesië in Brussel in 2017 http://www.egbertdommering.nl/?p=1009, en in 2018 bij de Djaya Brothers in het Stedelijk museum http://www.egbertdommering.nl/?p=1077.

Aanvankelijk denk je bij deze tentoonstelling niet dat dekolonisatie een onderwerp is, omdat de tentoonstelling tot 1975 loopt, maar je raakt er als vanzelf in verstrikt. Dat gaat als volgt. Het verhaal wordt in de tentoonstelling verteld in negen episoden die allemaal een eigen naam hebben gekregen: ‘Pioniers van de Amazone’, ‘Suiker, koffie en cacao: wingewest Suriname’, enzovoort tot de laatste: ‘Welkom in Paramaribo’ . We beginnen bij de vóór-koloniale tijd toen de oorspronkelijke Amazone ‘indianen’ er nog woonden. Die zijn door de kolonisatie niet geheel verjaagd maar toch in het oerwoud geïsoleerd tot een kleine groep. De hoofdmoot van de tentoonstelling is de tweede episode van de kolonisatie toen de Zeeuwen het gebied in 1667 op de Britse kolonisatoren hadden veroverd  en hoe het daarna vanaf 1694 door de West Indische Compagnie werd geëxploiteerd. Om de plantages van werkkrachten te voorzien werden de zwarte slaven uit Afrika aangevoerd. Verderop in de tentoonstelling wordt aanschouwelijk verteld hoe de Nederlanders een werkzaam aandeel in deze wrede mensenhandel hebben gehad. Het was hetzelfde exploitatiekanaal als dat van de Braziliaanse kolonie van Johan Maurits in dezelfde periode van de 17e eeuw (zie de blog ‘Op zoek naar Johan Maurits’, http://www.egbertdommering.nl/?p=1146). Daarna komt het tweede verhaal: De zwarte slaven die uit de Surinaamse plantages wisten te ontsnappen vormden de vrij machtige en cultureel autonome groep van de Marrons in de oerwouden, waarmee de Nederlandse kolonisatoren in de 18e eeuw verschillende oorlogen hebben gevoerd (het verhaal van de Marroncultuur wordt in de tentoonstelling in een aparte episode verteld). Toen slavernij begin 19e eeuw werd verboden en ook de slavenhandel enige jaren later werd beëindigd, ontstond er een tekort aan arbeidskrachten. Dat is de periode dat de contractarbeiders uit Java en India werden aangevoerd: Javanen, Chinezen en Hindoestanen. Ook deze periode uit de tweede helft van de 19e eeuw wordt in de tweede episode van de tentoonstelling aanschouwelijk aan de hand van objecten en documenten verteld.

Model plantagehuis

Als je dit als bezoeker allemaal hebt gezien en bij elkaar optelt, zie je het beeld van de nagenoeg verdwenen oorspronkelijke bevolking, de achtereenvolgens geïmporteerde bevolkingsgroepen met eigen meegenomen of ter plaatse gevormde cultuur in een gebied waarvan de economische structuur is bepaald door het WIC exploitatie model. Dan vraag je je af: wat was dit voor land waar ik op de achtergrond in de tentoonstelling zo vrolijk de junglevogeltjes hoor fluiten? De ‘bevelhebber’ Desi Bouterse heeft na de coup in 1980 met de journalist Willem Oltmans in 1984 gesprekken gevoerd. Hij heeft dat toen als volgt onder woorden gebracht:

‘Eigenlijk kan je Suriname geen samenleving noemen. Het was meer een conglomeraat van etnische groepen. Tot 1945 zag je Hindoestanen in hoofdzaak in de kleine landbouw, Javanen in de grote landbouw, Creolen in de industrie en mijnbouw, of in de sfeer van kleine beroepen in Paramaribo, terwijl de gekleurde Surinamers de vrije beroepen en de hoge ambtelijke posten bekleedden. De bosnegers kapten hout. Men was verder van plan hele kampongs vanuit Indië naar Suriname over te brengen […]. WO II heeft de klad in die plannen gebracht.’

In een later gesprek, als hij het over ‘de revolutie’ heeft, benadrukt hij: ‘Het ontstaan van Suriname verschilt fundamenteel van andere koloniale situaties zoals op Cuba, in India, Afrika en Indonesië. Bijna alle inwoners van dit gebied werden geïmporteerd. Dat betekent dat ook het dekolonisatieproces in ons land een ander gegeven is. Je zou kunnen zeggen: het dekolonisatieproces in het Caribische gebied betekent een vorm van moedermoord. Want wat in deze regio gebeurt, is in feite dat men afrekent met wat de oorsprong van het bestaan van deze landen. Suriname zou in deze vorm niet hebben bestaan als er geen kolonialisme was geweest.’

Installatie Moiwana in Suriname van Marcel Pinas

Goed, ik had die interviews nog niet gelezen, maar met soortgelijke overpeinzingen liep ik  argeloos het onderdeel van de tentoonstelling dat heet ‘De Kracht der Verbeelding’ in: je denk, ‘nu gaan de kunstenaars deze geschiedenis tot 1975 verbeelden’. Maar het pakt anders uit. Je stuit allereerst op een grote dinertafel met opvallende borden, die bij nadere inspectie moorddadige gevechtsscènes met soldaten uitbeelden. Een wandtekst legt uit dat dit een werk is van de van de Marrons afstammende kunstenaar Marcel Pinas.

Het verbeeldt de massamoord (39 burgers) in 1986 op een dorp van Marrons door de soldaten van Bouterse, toen deze op zoek was naar het Jungle Commando van zijn rivaal Ronnie Brunswijk. Deze periode wordt ook wel aangeduid als de Binnenlandse Oorlog. Hoe zo: Verbeelding?  vraag je bij jezelf. Dit was toch een gruwelijke historische werkelijkheid?  Die vraag dringt zich nog sterker op bij het werk van Iris Kensmil dat opzij hangt. Het is een getekend portret van ‘bevelhebber’ Bouterse zoals hij er uit zag ten tijde van de coup in 1980. Links daarvan steekt een glasplaat uit de muur waarin ansichtkaarten zijn gevangen, zodat je voor- en achterkant kan bekijken. Het zijn er vijftien. Op de achterkant staan fragmenten van autopsierapporten van de vijftien slachtoffers van de bekende decembermoorden in 1982 in fort Zeelandia, aan de voorkant geïllustreerde citaten uit het over deze moorden door Edgar Caïro geschreven hoorspel, ‘De smaak van Sranan Libre’, eind december 1982 door de Wereldomroep uitgezonden. Een citaat daaruit: ’Langzaam begint het tot ons door te dringen. Ze hebben het laatste stukje democratie dat er was nu finaal kapot geschoten.’ En dan de fragmenten uit de autopsierapporten. Eén citaat: ‘ Gebroken bovenkaak, nagenoeg alle tanden ingeslagen, wond horizontaal over het hoofd, kogelwond links naast de neus, wonden en sneden op de wangen, bloeduitstortingen in het gelaat, snee in de tong.’

Hoezo ‘Verbeelding’? vraag je weer: Dit is toch de lugubere waarheid van de decembermoorden van Bouterse op de door hem gehate elite. In een later interview met Oltmans zegt hij daarover immers: ‘De staatsmacht werd in 1980 uit de handen geslagen van de gevestigde bourgeoisie. Deze zag haar belangen verstoord. Het traditionele gekonkel werd in de war gestuurd. […] Daarbij moet men bedenken dat de heren konkelaars bij deze deplorabele toestanden desondanks in de gemeenschap in het algemeen een ongekend aanzien genoten. Er werd als deftige heren door de stad geparadeerd. Bij een kleinschalige samenleving als de onze betekent dat nogal wat […]. Wat ik dus wil uiteenzetten is, dat er in 1975 een op het eerste gezicht vloeiende overgang is geweest van een koloniale  status naar een semi-koloniale status […]. Maar degenen die in 1975 de macht overnamen, konden niet anders zijn dan exponenten van  een samenleving, die in de koloniale tijd de kansen had gekregen. Dus hiertoe behoorden ook degenen, die in de koloniale tijd bijvoorbeeld de gelegenheid hadden gekregen om te studeren‘.

Bouterse gekanteld boven de ansichtkaarten met autopsierapporten. Daarvoor de rouwtafel van Pinas

De Nederlandse regering (kabinet Den Uyl)  heeft bij de onafhankelijkheidsverklaring in 1975 de omgekeerde fout gemaakt van de Politionele acties in 1946 in Indonesië. De laatste waren gerechtvaardigd om de burgers die uit de Jappenkampen kwamen te beschermen, maar zijn onder leiding van generaal Spoor uitgegroeid tot een herovering tot voortzetting van de kolonie, die door de internationale gemeenschap is afgekeurd. De onafhankelijkheidsverklaring van Suriname had begeleid moeten worden door een politiek en militair programma om van dit door de kolonisator gecreëerde land met grote etnische en sociale tegenstellingen (die tot gewelddadige conflicten zoals die door Bouterse geregisseerd konden leiden) een democratie te maken. Dat is niet gebeurd. Erger: de broodnodige economische hulp is als reactie op de decembermoorden in 1982 stopgezet.    

De ansichtkaarten

Ik blijf bij deze tentoonstelling daarom met veel vragen zitten:

  1. Waarom wordt de realiteit van de dekolonisatie na 1975 officieel buiten de tentoonstelling gehouden omdat de tentoonstelling ophoudt bij 1975, maar wordt die als fictie van ‘de verbeelding’ van de kunstenaars midden in de tentoonstelling tevoorschijn getoverd?
  2. Waarom geven de organisatoren van de tentoonstelling  veel aandacht aan het werk van Pinas maar niet aan dat van Kensmil? Is de moord op de Marrons door de bevrijde slaaf Bouterse voldoende ‘Surinaams’ , maar moet de moord op de (post-koloniale) elite buiten beeld worden gehouden, omdat de Surinaams-Nederlandse partners dat liever zo wilden?
  3. Waarom slikt de Nederlandse Pers dit als zoete koek door geen enkele kritische vraag over deze camouflerende verbinding tussen historische werkelijkheid en verbeelding te stellen?
  4. We bekritiseren steeds meer de geschiedenis van mooi Indië (tempo doeloe). Zijn we soms met een Surinaams tempo doeloe bezig? En in het verlengde daarvan: Hoe komt het dat er geen behoorlijke geschiedenis van Nederlandse historici over dit dekolonisatieproces in de periode 1975-1985 van Suriname is te vinden (ik heb hem althans niet kunnen vinden)?

Geraadpleegde literatuur:

Willem Oltmans in gesprek met Desi Bouterse, Amsterdam: Uitgeverij Jan Mets 1984

Het Grote Suriname Magazine, een speciale uitgave naar aanleiding van de tentoonstelling: Amsterdam: De Nieuwe Kerk 2019

Dit bericht is geplaatst in Essays, Recensies. Bookmark de permalink.