Fernand Léger in Bozar

In Bozar in Brussel zijn op het ogenblik twee boeiende tentoonstellingen. Eén over de Franse schilder Fernand Léger. Deze tentoonstelling is een samenwerking met het Centre Pompidou in Metz en loopt tot 3 juni van dit jaar. De tweede gaat over wat is gaan heten ‘Het Spaanse Stilleven’. Het is in Europa de eerste grote tentoonstelling over dit onderwerp sinds die in de National Gallery in Londen in 1995. Zij loopt tot 27 mei. Ik zal nu eerst over Léger schrijven, later een stuk over die adembenemende ‘Spaanse stillevens’.

Léger Decor La Création du Monde

Léger (1881-1955) is de schilder van het machinetijdperk. Hij heeft zeer toegankelijk over zijn kunst geschreven (in 1965 voor het eerst gebundeld in Fonctions de la peinture). Tussen 1923 en 1924 schrijft hij in de ‘L’esthetique de la machine’: ‘De moderne mens leeft steeds meer in een overwegend geometrische orde.’ Maar het is een esthetische orde, ook al is zij functioneel. Het is juist de functionaliteit die haar die esthetiek verleent. De hoge T-fords waren disfunctioneel, omdat die als hoge dozen te veel wind vingen. Daarom waren zij lelijk. ‘Pas, toen de auto gedreven door de noodzaak van de snelheid, lager en langer moest worden, en daardoor de horizontale en gebogen lijnen in het ontwerp gingen domineren is hij volmaakt (“un tout parfait”) geworden, vormgegeven voor zijn doel was hij mooi.’ Helaas zijn machine en esthetiek in de industriële beschaving gescheiden wegen gegaan en zijn er grauwe functionele objecten (de machines) naast versierde en gekleurde, objecten ontstaan (‘objets de luxe’) en is er een heilloze hiërarchie der dingen gecreëerd. De kleur moet terug in de technische wereld. Later heeft hij dat net als De Stijl voor de architectuur bepleit. In 1946 schrijft hij : ‘Een kale muur is een dood oppervlak, een gekleurde muur een levend oppervlak. De transformatie van de muur door de kleur zal een van de spannendste problemen van de hedendaagse en komende architectuur worden. Maar voordat die transformatie kan plaatsvinden zullen we de kleur eerst moeten bevrijden.’  Hij noemt als voorbeeld de schilderijen waarover de kleur zich vrij verspreidt die hij van steden maakte. En daarin zit ook een sociale visie opgesloten: het hele volk moet toegang tot de kunst krijgen. De toegang van de gewone man tot de kunst is een probleem, schrijft hij ook in 1946: ‘Maar om tot het volk te kunnen spreken moet je er dicht bij zijn. Maar weinigen onder ons zijn dat.’ Léger is dat wel zoals hij op zijn schilderijen laat zien. We spreken allebei ‘argot’, schrijft hij,  zij dat van de werkers, ik dat van de schilders. We moeten elkaars argot leren. Overal staan op de schilderijen vrolijke werkers in kleurige bouwsteigers, vieren zondagse proletarische families feest op een picknick in het park of lijkt een gezin rond een fiets te poseren voor een vakantiekiekje in plaats van voor een schilderij. Die scènes hebben allemaal ook iets van een circus. Net als zijn collega’s zocht Léger inspiratie in de wereld van het circus en de variété. De fiets verandert in het circus, zo schrijft hij in 1949, in een actie in het licht, hij lijkt een beest dat zich schrap zet om voor of achteruit te gaan, een ding met een eigen wil, een danser. De dans en de beweging drijven Léger in de richting van de balletdecors en de film. Hij maakt decors voor de dans en is de eerste beeldende kunstenaar die een beeldende film zonder scenario maakt: het ‘Ballet mecanique’ dat hij omschrijft als: ‘Laat de fantasie de vrije loop met alle risico’s, schep het avontuur van het scherm zoals elke dag in de schilderkunst en de poëzie’. Ballet en film waren voor hem een mechanische beweging, of zoals hij in 1930-1931 zegt: ‘Le cinema c’est l’art de la machine, le theatre l’art du cheval’, en in 1923 over het ballet-spectacle: de mechanische staat van het lichaam kan precies worden nagebootst, d.w.z de minutieuze precisie van het gebaar als een geprojecteerde opeenvolging van beelden. Dat werd gemakkelijk vertaald in de schokkerige opeenvolging van de filmbeeldjes door de projector. Léger was een grote fan van Chaplin die met zijn hobbelpasje eigenlijk in werkelijkheid een filmisch mannetje was geworden. Dit mechanische, filmische karakter van de Chaplin creatie wordt later ook in de filmliteratuur benadrukt. Een centraal beeld in Le ballet mecanique is een machinefiguurtje.

Ballet Mecanique Chaplin volgens Léger

De tentoonstelling brengt al deze aspecten van Léger in een thematisch opzet voortreffelijk in beeld. Je kunt er behalve de film ‘Ballet mecanique’, ook opnamen zien van de balletten La création du monde van Milhaud en het schaatsballet (Skating Rink) inclusief de (stilstaande) voorstudies. Vanuit Léger lopen de lijnen naar veel van wat later gebeurde. De bezoeker kan de tentoonstelling verkwikt verlaten: hij of zij heeft in een uur op een geconcentreerde manier de avant-garde van de jaren twintig kunnen zien en beleven en wat later kwam in context kunnen plaatsen.   

Geraadpleegde literatuur:

Ferdinand Léger, Fonctions de la peinture, Parijs: (Gallimard) Folio 2009

Stevens Jacobs and Hilde D’haeyere, ‘Benjamin, Kracauer and Adorno on American Screen Comedy’, in: October (MIT Press) 2017, nr 160, p. 31-50.

Benoît Turquety, ‘Towards an archeology of the cinema/ From mechanization to “digital cinema’, in: Technè/Technology (Annie van den Oever ed.), Amsterdam: Amsterdam University Press 2014, p. 53 en 61.

 

Dit bericht is geplaatst in Essays, Kunstenaars. Bookmark de permalink.